Als we in de bioscoop naar een film kijken, kunnen we helemaal opgeslokt worden door wat er op het scherm gebeurt. De biochemie die door onze bloedstroom gaat, puur en alleen door onze interpretatie van wat we op het grote scherm zien, is werkelijk verbijsterend. We identificeren ons intens met de hoofdpersoon, en doen gretig mee met de strijd tussen ‘goed’ en ‘kwaad’. En we hebben totaal geen moeite met computertechnieken die de meest ongelooflijke dingen mogelijk laten lijken. Aan het einde van de film besluiten we tevreden dat de strijd die de hoofdpersoon moest leveren, het 100 procent waard was. Heimelijk projecteren we deze conclusie op onze eigen levens: jazeker hebben we honderd problemen, maar uiteindelijk zal onze worsteling het waard zijn. Het probleem daarbij is dat juist omdát we ons onbewust de hopeloosheid van het leven in een lichaam wel beseffen, wij voortdurend op zoek zijn naar bevestiging van het nut van onze eigen strijd, steeds weer… en dus blijven we films kijken.
De rage van computerspellen komt eigenlijk op hetzelfde neer. We kennen allemaal de alarmerende verhalen over tieners die uur na uur onafgebroken ‘gamen‘, zonder te eten, te drinken of te bewegen, wat vermoedelijk bijdraagt aan de huidige epidemie van hersengerelateerde stoornissen. Vooral de meest agressieve vecht- en oorlogsspellen zijn immens populair. Waarom? Omdat ik de held ben! Zo bevestig ik naar mijn ego toe dat het mij tegen een wrede wereld is, waartegen ik mezelf ten koste van alles moet verdedigen. Als ik me dus via het computerspel kan voorstellen dat ik machtig genoeg ben om in deze hel te overleven — of die zelfs te overwinnen en zo volledig almachtig te zijn — heb ik weer een manier gevonden om te vergeten dat ik mezelf onderhuids enorm onzeker, eenzaam en steeds angstig voel. Games zijn dus een welkome afleiding om, nogmaals, de hopeloosheid van het leven in een lichaam te kunnen vergeten. Ik kan mezelf vrolijk vertellen dat ik de held ben die nu misschien met het leven worstelt, maar uiteindelijk zal triomferen. Hoe tragisch!
Feitelijk hebben we helemaal geen bioscopen of computerspellen nodig om deze illusie in stand te houden. Onze welbekende nachtelijke dromen dienen dit doel net zo goed. Terwijl we dromen zien we onszelf als de held van de droomwereld, waarin de meest bizarre dingen lijken te gebeuren zonder dat we ons daarover ook maar enigszins verbazen. Het mogen extatische of angstige dromen zijn, maar in beide gevallen draait de droom om de individuele persoonlijkheid die ik mijn zelf noem. Sigmund Freud stelde dat dromen een uitdrukking van onbewuste verlangens zijn. En dus zien we in onze dromen, net als in de film, een mogelijkheid om de machtige held te zijn in een bevreemdende wereld waar de meest onverwachte dingen kunnen gebeuren. Zoals we lezen in Een cursus in wonderen: “Dromen […] zijn het beste voorbeeld dat je kunt krijgen van de manier waarop waarneming kan worden aangewend om de waarheid door illusies te vervangen. Je neemt ze niet ernstig wanneer je wakker wordt, omdat het feit dat de werkelijkheid zo grof geweld is aangedaan, nu overduidelijk is. […] Dromen laten jou zien dat je de macht hebt een wereld te maken zoals jij die graag wilt, en dat je die ziet omdat je die verlangt. En terwijl je die ziet twijfel je er niet aan dat ze werkelijk is. […] Je lijkt te ontwaken, en de droom is verdwenen.” (T-18.II.2;5).
Het ontluisterende aan Een cursus in wonderen is dat Jezus ons vertelt dat wat wij normaliter als onze dagelijkse realiteit beschouwen, net zo goed een dwaze droom is als wat wij in onze nachtelijke dromen beleven. Jezus vertelt mij dat wanneer ik ’s ochtends wakker word, ik niet de realiteit zie… ik ontwaak in de ‘droomwereld’ van tijd, ruimte en waarneming. Zoals Jezus overduidelijk stelt: “Waartoe jij lijkt te ontwaken is niets dan een andere vorm van diezelfde wereld die jij ziet in je droom. Al jouw tijd wordt doorgebracht met dromen. Je slaapdromen en je waakdromen hebben verschillende vormen, meer niet.” (T-18.II.5:11-13). Als we hier serieus over nadenken heeft dit dermate ongelooflijke consequenties, dat we het simpelweg niet aanvaarden.
In zijn Cursus is Jezus zich volkomen bewust van onze alleszins begrijpelijke ontkenning, en dus geeft hij ons vele passages waarin hij dit met groot geduld verder uitlegt aan onze weerbarstige denkgeesten. Bijvoorbeeld in (T3.VII.4): “Je kunt jezelf zien als iemand die zichzelf schept, maar je kunt niet meer doen dan dat geloven. Je kunt het niet waar maken. […] De overtuiging dat je dit wel kunt is de hoeksteen van jouw denksysteem. […] Je gelooft nog steeds dat je een beeld bent van eigen makelij.” En ook, uit (T20.III.4): “Bevalt jou wat jij hebt gemaakt? Een wereld van moord en aanval, waardoorheen jij je schuchter een weg baant door constante gevaren, alleen en angstig, hopend dat de dood in het beste geval nog een poosje wachten zal alvorens hij jou overvalt en jij verdwijnt. Jij hebt dit verzonnen. Het is een beeld van wat je denkt dat jij bent, van hoe jij jezelf ziet.”
Deze boodschap over de illusoire droom-aard van wat we gewoonlijk als onze realiteit beschouwen, kan voor ons pas enige betekenis krijgen als we serieus kijken naar de metafysische noties van dualiteit en nondualiteit. Een cursus in wonderen is een strikt nondualistische spiritualiteit, zonder compromis. De voor het ego hoogst frustrerende inleiding begint met de woorden: “Niets werkelijks kan bedreigd worden. Niets onwerkelijks bestaat. Hierin ligt de vrede van God.” Wat Een cursus in wonderen betreft is alles onwaar wat niet liefde is, inclusief het nietig dwaas idee van de afscheiding van God, dat leek te resulteren in een materieel universum met daarin de planeet Aarde. In het Handboek voor Leraren lezen we het volgende over de afscheiding: “In de tijd gebeurde dit heel lang geleden. In werkelijkheid is het helemaal nooit gebeurd.” (H2.2). Net zoals onze nachtelijke dromen, is dit universum en deze wereld helemaal nooit gebeurd! De Hemel, het nonduale Koninkrijk van God, weet er helemaal niets van. “Niet één noot in het lied van de Hemel werd gemist.” (T26.V.5). Uiteraard niet, omdat de Hemel geen tijd en ruimte kent.
Toch geloven jij en ik nog steeds dat we in tijd en ruimte bestaan, zelfs als we de illusoire aard ervan intellectueel kunnen beginnen te aanvaarden. Het feit dat ik deze blog schreef en dat jij die nu leest, betekent dat jij en ik nog steeds ervoor kiezen te geloven dat we in tijd en ruimte leven, en dus blijven slapen in wat we kunnen beschouwen als onze ‘wakende droom’. Jezus, nogmaals, ontmaskert deze illusie, in een uiterst vriendelijk tempo, zodat we meer dan voldoende tijd hebben om het op ons in te laten werken, zonder dat we iets hoeven op te geven wat we nog koesteren. En toch, om blijvende innerlijke vrede te vinden, zullen we uiteindelijk volmondig moeten accepteren dat wij nog steeds voor de dood kiezen, koppig volhoudend dat wat God voor ons wil nooit zal gebeuren, maar dat die koppigheid ons niet gelukkig gaat maken, omdat we blijven geloven dat we zijn wie we niet zijn. “Kun jij die jezelf als een lichaam ziet jezelf kennen als een idee?” (T18.VIII.1:5). “Wat jij ‘leven’ hebt gegeven leeft niet, en symboliseert slechts je wens om los van het Leven te leven, levend in de dood, waarbij de dood als leven wordt gezien, en Leven als de dood.” (T29.II.6:2). Deze aanvankelijk raadselachtige zinnen krijgen pas betekenis zodra we kunnen aanvaarden dat ‘dood’ alles omvat wat niet de Liefde van God is of weerspiegelt; ‘Leven’ staat voor het eeuwige onveranderlijke Leven buiten tijd en ruimte.
Een mooie samenvatting van deze verbijsterende notie zien we in werkboekles 167: “Wat het tegendeel van leven schijnt, is alleen in slaap. Wanneer de denkgeest besluit te zijn wat hij niet is, en verkiest een vreemde macht aan te nemen die hij niet heeft, een oneigen toestand waartoe hij niet komen kan, of een kunstmatige gesteldheid die binnen zijn Bron niet bestaat, lijkt hij slechts een poosje te gaan slapen. Hij droomt van de tijd; een interval waarin wat schijnt te gebeuren nooit heeft plaatsgevonden; de teweeggebrachte veranderen geen substantie hebben en alle gebeurtenissen nergens zijn. Wanneer de denkgeest ontwaakt, gaat hij slechts voort zoals hij altijd is geweest.” (Wd1.167.9). Gelukkig hoeven wij niet bang te zijn voor deze droom, omdat “…ideeën verenigd blijven met hun bron. Ze kunnen alles uitbreiden wat hun bron bevat. […] Maar ze kunnen niet het leven schenken aan wat hun nooit gegeven werd.” (Wd1.167.5). En ook, in dezelfde belangrijke les: “De denkgeest kan denken dat hij slaapt, maar dat is alles. […] Wat lijkt te sterven is slechts het teken van de denkgeest in slaap. […] Maar denkgeest is denkgeest, wakker of slapend.” (Wd1.167.6).
Een cursus in wonderen is een leerplan voor het trainen van de denkgeest. Hij leert ons om deze dwaze droom te bezien, die eerlijk en juist te evalueren, en ook — en dat is het mooiste — te leren hoe we de enige beslissing kunnen nemen die ons werkelijk gelukkig zal maken: het aanvaarden van de Verzoening en van onze rol als gelukkige leerling, een Leraar van God, rustig en kalm in de werkelijke wereld, omringd door Gods Genade. “Dit is de gave waarmee God Zich naar ons toebuigt en ons opheft, waarbij Hij Zelf de laatste stap van de verlossing zet.” (Wd1.168.3: 2). Dit is overigens metaforisch bedoeld, omdat God niets doet; het is Jezus’ poëtische manier om ons besluit te verbeelden om weer voor God te kiezen. Dus hoe zouden we dit proces van langzaam ontwaken goed kunnen aanpakken?
Het essentiële ingrediënt in dit ontwaken heet vergeving, maar niet vergeving zoals de wereld dit gewoonlijk ziet. Ware vergeving betekent het vragen om hulp aan de Heilige Geest om te leren te stoppen met zowat alles te veroordelen wat ik om me heen zie. Dit kan ik doen door naar alle verwoesting in mijn eigen denkgeest te kijken, boven het slagveld. Alles wat buiten mij lijkt te zijn zit in de denkgeest! De droomwereld dus ook. Met andere woorden: samen met de Heilige Geest kan ik leren om naar deze droomwereld te kijken, zonder gehechtheid, zonder angst, zonder haat, zonder verdediging. Vervolgens kan ik beseffen, zonder oordeel, dat ik, als holografisch deel van de Zoon van God, opzettelijk voor deze droom heb gekozen, en dat dit zo niet hoeft te zijn. Zie jezelf eens (zoals Kenneth Wapnick herhaaldelijk beschreef) in de bioscoop zitten met Jezus naast je, als manifestatie van de Heilige Geest, kijkend naar de film die we onze aardse wereld noemen. Identificeer je niet met de spelers zoals je normaliter in een film doet… kijk alleen. Als je aandachtig genoeg kijkt, doet Jezus je realiseren dat je niet kijkt naar een hoop versplinterde fragmentjes in een dwaze dans op het witte doek; het is Christus, de ene Zoon van God, die slechts afgescheiden lijkt te zijn, en droomt van verbanning in een verdorde woestijn. Zodra je dit beeld werkelijk vergeeft (dus je eigen ‘onjuist gericht denken’ vergeeft), vervaagt het.
Nogmaals, omdat jij en ik dit zitten te lezen, zijn we in de tijd gezien nog niet zover, maar dat geeft niet. Laat je niet meeslepen in het voortdurende ego-gejammer om je er schuldig over te voelen. Blijf de Heilige Geest om hulp vragen, en vergeef jezelf nogmaals voor weer een stukje veroordeling in je denkgeest over iets in de droom. Jij en ik zullen niet onverwacht de Hemel in worden geslingerd; we ontwaken pas wanneer we zeker weten dat we er klaar voor zijn, en niets anders meer willen. En dit blijde besef zal in de tijd gegarandeerd tot elke denkgeest komen. Vergeet de tragische held van de droom, en kies ervoor een gelukkige leerling te worden.
— Jan-Willem van Aalst
..
..
..