Zolang je in een wereld lijkt te leven vol met elkaar strijdende ego’s, kan niemand vermijden om plannen voor de eigen toekomst vol van geluk te maken, onophoudelijk in de hoop dat wat komt niet al te slecht zal uitpakken. Op een of andere manier is ‘hopen’ gewoon een ander woord voor bidden. En dat niet perse naar een godheid; het zou van alles kunnen zijn van ‘geluk hebben’ tot ‘God’. Veel mensen bidden dat ze niet getroffen zullen worden door een of ander vreselijke terminale ziekte. Maar zelfs simpele dingen als een parkeerplaats vinden, of dat een of andere collega je morgen aardiger gaat vinden, zijn slechts verschillende vormen van gebed. Geen reden om je schuldig bij te voelen. Zoals we lezen in het pamflet “Het Lied van het gebed”: “[…] niemand die onzeker is over zijn Identiteit kan nalaten op deze manier [dus voor specifieke zaken] te bidden.” (L.1.II.2:3). En ieder die maar blijft kiezen deze aarde te bewandelen is onzeker over zijn identiteit. Bidden betekent dus dat ik onbewust benauwd ben dat ik door wie of wat ook overweldigd kan worden. Pas zodra ik absoluut zeker ben over wat ik ben (en dat is pure geest, de essentie van Liefde), kan er geen onzekerheid meer bestaan, noch twijfel, en daarom geen angst, omdat ik “de wereld [kan] bevrijden van al wat ik haar heb toebedacht” (W-132). Voor specifieke zaken bidden wordt dan betekenisloos. Hoe zou God (of Jezus of de Heilige Geest) aangeroepen kunnen worden om iets in een illusoire wereld te herstellen? “Er is geen wereld! Dit is de kerngedachte die de cursus probeert te onderwijzen”, lezen we in (W-pI.132.6:2). Elke keer dat ik om iets specifieks in deze wereld bid, ben ik eigenlijk bezig God te smeken (of Jezus, of de Heilige Geest): “Ik houd zo veel van je, en ik weet dat jij me liefhebt. Alsjeblieft, regel dit en dat voor me!” Nogmaals, het maakt niet uit of dat gaat over een ernstige ziekte of over een parkeerplaats. Ik zoek veiligheid in een illusoire wereld. En vanzelfsprekend blijf ik zoeken, en nimmer vinden, tegelijkertijd mijn ego gelukkig (of ongelukkig) in stand houdend. Alle twijfel (en de daaruit voortvloeiende angsten) gaan uiteindelijk over zelftwijfel. “Twijfel aan zichzelf is wat er in werkelijkheid altijd ten grondslag ligt aan twijfel over de afloop van enig probleem […] En dat houdt noodzakelijkerwijs in dat er vertrouwen werd gesteld in een illusoir zelf,… (H-7.5:1-2). “En elke twijfel moet over jezelf gaan. Christus kent geen twijfel, en uit Zijn zekerheid vloeit Zijn vredigheid voort.”(T-24.V.9:2-3). Aldus, terwijl ik Een cursus in wonderen bestudeer en in de praktijk breng, ervaar ik mezelf rondwandelend in een wereld waarin ik me onzeker voel omtrent wat ik ben. Ik kan elke dag honderden liefdevolle affirmaties herhalen, en mezelf vaak aan mijn ware Identiteit herinneren, echter zal deze zelftwijfel volharden zolang als ik de dagen en jaren blijf tellen. De reden is dat ik een gespleten denkgeest heb. Een deel van mijn denkgeest weet dat ik eeuwig veilig ben thuis in het Hart van God, maar een ander deel van mijn denkgeest identificeert zich nog steeds sterk met mijn afgescheiden, individuele lichaam om dat te accepteren. Dus wat is een zachtaardige en effectieve manier om dit denkgeestconflict en de zelftwijfel te beëindigen? Als het over de inhoud gaat, komt het neer op het accepteren van de Verzoening, de opname in de Eenheid, maar dat is makkelijker gezegd dan gedaan. Als we het over vormen hebben, kunnen vele gedachten en oefeningen ons gedurende onze reis terug naar het ongedaan maken van ons ego, versnellen. Laten we een vorm bespreken gericht op onze ‘innerlijke wereld’, en een vorm die op de ‘buitenwereld’ gericht is. Omdat het uiterlijke het innerlijke weerspiegelt, is het waarachtig hetzelfde. En beide hebben eenvoudigweg tijd nodig zolang wij in tijd geloven. Geloof laat zich namelijk niet na één nachtje slapen ongedaan maken.
Laten we eens kijken naar de onzekerheid over wat we zijn. Het is toch waar dat jij en ik God, Jezus en de Heilige Geest als buiten ons zich bevindende entiteiten? We mogen onszelf vertellen dat zij de ultieme garantie voor onze veiligheid zijn, maar we beschouwen ze nog steeds als ontegenzeggelijk verschillend van ons. In werkelijkheid is dat echter niet het geval. Jezus is erg duidelijk hierover in Een cursus in wonderen. Al heel vroeg staat in het tekstboek (T-1.II.3:10-12), als Jezus ons vertelt: “Er is niets aan mij wat jij niet kunt bereiken. Ik heb niets wat niet van God afkomstig is. Het huidige verschil tussen ons is dat ik niets anders heb.” En dus, zijn we “… op geen enkele wijze gescheiden of verschillend van mij [Jezus] anders dan in tijd, en tijd bestaat niet werkelijk.” (T-1.II.4:1). Tijd zal gegarandeerd eindigen. De Tweede Komst van Christus, wat een metafoor is voor het ontwaken van het Zoonschap tot zijn ware Identiteit, is onvermijdelijk. Het helpt je wellicht je geloof in een afgescheiden identiteit te wijzigen door die uitspraak van Jezus uit hoofdstuk 1 van het tekstboek af en toe te herhalen. Een meer praktijk gerichte vorm is de dagelijkse oefening in het veranderen van hoe jij je relaties ervaart met mensen en dingen om je heen. Ervaar ik aparte individuen, mogelijkerwijs erop uit iets van mij te krijgen, of ervaar ik alleen maar gedeelde belangen met iedereen die ik tegenkom? “Het is geen droom je broeder lief te hebben als jezelf.”, lezen we in (T-18.V:1). Een waarlijk behulpzame gedachteverandering komt altijd neer op een verandering in perceptie van relaties. En in ECIW lezen we dat alle relaties uiteindelijk relaties met jezelf zijn, omdat er in waarheid geen wereld daarbuiten is om relaties in te kunnen kweken. Bid dus voor jezelf opdat jij je broeder niet afwijst zodra je er een ontmoet. In het tekstboek hoofdstuk 9 lezen we: “Je kunt net zomin alleen voor jezelf bidden als je alleen voor jezelf vreugde kunt vinden. Gebed is de herformulering van inclusiviteit, onder leiding van de Heilige Geest volgens de wetten van God. Verlossing komt van je broeder.”(T-9.II.6:1-3). Je bidt voor jezelf om inclusie te aanvaarden. Dus, de volgende ochtend als ik ontwaak, ontbijt, en mezelf voorbereid voor weer een nieuwe dag in deze illusoire wereld, kan ik (a) mezelf eraan herinneren dat Jezus (als symbool van de Liefde van God) niets bezit dat ik niet kan bereiken – en zelfs nog preciezer, zal bereiken, en (b) iedere persoon die ik ontmoet beschouwen als een perfecte les om ware vergeving te praktiseren. Ik heb al te veel levens geleefd waar ik weigerde te vergeven. Ik kan nu mijn bereidheid in de praktijk brengen om opnieuw een keuze te maken, vanuit de zekerheid dat “Ik geen lichaam ben. Ik ben vrij. Want ik blijf wat ik ben, zo schiep God mij.” (W-pI.203.1). Ik kan dit feit wat ik in het begin niet werkelijk wilde geloven, accepteren in mijn onderbuik (anders zou je namelijk hier niet meer zijn), maar zeker is dat mijn aanvaarding zal groeien met mijn bereidheid te blijven oefenen. Niet met inspanning, maar met vertrouwen, eerlijkheid, verdraagzaamheid, zachtmoedigheid, vreugde, verdedigingsloosheid, vrijgevigheid, geduld, trouw, en openheid-van-denken (H-4). En dit zal functioneren, zelfs wanneer ik omwegen maak door voor specifieke dingen te bidden. Ik kan leren vriendelijk te glimlachen om al die onnozelheid. En dat zal het beste werken.
© Jan-Willem van Aalst, september 2016 (vertaling: Robert J Visser)
-o-o-o-o-