De Bhagavad Gita is een erg oude filosofische verhandeling over de aard van de denkgeest, over deze wereld, en onze essentie als geest. Waarschijnlijk dateert het op z’n minst uit een tijd drie of vier duizend jaar geleden. Haar boodschap wordt als een verhaal gepresenteerd, waarin twee legers op het punt staan op het slagveld oorlog te voeren. Opvallend symboliseert dit slagveld het slagveld van de denkgeest. Een van de vechtersbazen heet Arjuna, die zich op dat moment afvraagt wat de bedoeling van dit alles is. Hij begint een gesprek met zijn wagenmenner, die de reïncarnatie van Heer Krishna blijkt te zijn, een avatar van de hoogste god Vishnu. De gesprekspunten die hun conversatie aansnijdt komen opmerkelijk overeen met Jezus’ zijn boodschap in Een Cursus in Wonderen, in het bijzonder wat betreft de illusoire aard van al wat onze zintuigen aanschouwen. Vreugde, vrede en verlossing zijn een keuze van de denkgeest, aangezien er buiten de denkgeest niets is. Overigens, alle schijnbaar gescheiden denkgeesten zijn in feite vereend, en hallucineren alleen maar over afscheiding. Dit hele onzinnige idee van verschillende belangen wordt in de Gita uitvoerig besproken. Op een zeker moment verzekert Krishna Arjuna dat “Zolang je denkgeest bezig blijft met zelfzuchtige verlangens, heb je je leven volslagen verspild. Dat is een behoorlijk gedurfd standpunt. Wat betekent het eigenlijk?
Aangezien we ons allemaal nauw vereenzelvigen met ons ego, moet de bewering van Krishna direct een steek in het ego-deel van onze denkgeest toebrengen door middel van een zich inwrijvend schuldgevoel. Heb ik ‘t mis – of, preciezer: ben ik zondig – om steeds maar eerst aan mezelf te denken? Kom nou! Ik moet voor mezelf zorgen in deze beangstigende wereld, nietwaar? Word ik verondersteld er voor te kiezen als de spreekwoordelijke voetveeg behandeld te worden, omdat, als ik eerst aan mijn eigen belangen denk, dat een concentreren op zelfzuchtige verlangens zou betekenen? Zulke overwegingen zijn voor het ego volslagen onaanvaardbaar, dus onderdrukken we dat schuldgevoel snel. Vervolgens projecteren we die schuld naar buiten, zodat al ons egoïsme nu buiten ons gezien wordt: ”Ja, iedereen handelt onophoudelijk vanuit egoïstische verlangens. Ik moet mijzelf verdedigen wil ik kunnen overleven”. Soms wordt dit gevolgd door een door het ego gestimuleerd spiritueel voorwendsel: “Ik, die toch een trouwe, ijverige spirituele aspirant ben, zal me niet door deze zelfzuchtige ego-tirannie van mijn stuk laten brengen, en me concentreren op mijn wettige plaats in de Hemel”.
Dit is natuurlijk absoluut niet wat Krishna bedoelt als hij het over de denkgeest heeft die in beslag genomen wordt door egoïstische verlangens. Het punt is dat een zelfzuchtige denkgeest zich toespitst op veroordeling, haat en aanval van en op alles buiten zichzelf. Een dergelijk boosaardige geesteshouding wordt onherroepelijk uit angst geboren, overtuigd dat het in een wereld vol strijdtonelen leeft, waar slechts één regel geldt: dood of word gedood. Vriendelijk, genereus en behulpzaam kan ik slechts in dat geval zijn dat mijn eigen persoonlijke veiligheid gewaarborgd is, en omdat alles daar buiten er tenslotte op uit is dat van me af te pakken wat ze menen zelf te vermissen, kan ik nooit onvoorwaardelijk op waarachtige wijze geven. Een dergelijk tragische kijk op het leven volgt uit de overtuiging dat er werkelijk miljarden met elkaar wedijverende levensvormen daar buiten bestaan. En omdat de eindbestemming van leven de dood moet zijn, is de enige reden om niet iets zelfzuchtigs te doen, dat God me wellicht terug in de Hemel zal toelaten, en iemand anders zal straffen.
Krishna legt Arjuna geduldig uit, net zoals Jezus ons met engelengeduld uitlegt in Een Cursus in Wonderen, dat we een vergissing hebben begaan door te geloven dat leven opgesplitst werd in met elkaar wedijverende levensvormen. Er is maar één leven, en dat is de uitbreiding van God als Bron van het leven. De denkgeest kan denken dat hij slaapt (en dromen van fragmentatie en een wereld vol van met elkaar strijdende levensvormen), maar dat is dan ook alles (W-pI.167.6). De werkelijkheid van jou en mij is één gedeelde denkgeest, die pure geest is. Alle denkgeesten zijn als één verenigd. Dit beginnen we ons te realiseren zodra we leren de denkgeest “van boven het slagveld” te bekijken (T-23.V.1). Zo gezien, wat heeft het dan voor zin je te concentreren op zelfzuchtige verlangens? Zo’n focus is volslagen verspilling, alleen al omdat het probeert deze droomwereld van afscheiding en opsplitsing in stand te houden. Deze keuze van gedachten zal niet leiden tot de “vrede die alle begrip te boven gaat”, wat ons ware verlangen vormt als we volkomen eerlijk zijn.
Op het moment dat we de illusoire aard van gefragmenteerde, wedijverende ego’s compleet doorzien, is ons eigen ego niet direct buitenspel, zacht uitgedrukt. Het ego bezit een indrukwekkend arsenaal subtiele technieken om een piepklein achterdeurtje in onze denkgeest te vinden om weer naar binnen te kruipen. Het is cruciaal je besef van dergelijke ego-tactieken te ontwikkelen, als je oprecht de Heilige Geest wilt toestaan jou te helpen. Hier is het kardinale criterium: zolang als je oprecht probeert voor het algemeen belang te handelen, voor de collectief hoogste belangen, uit een holistische houding van compassie en broederliefde, verwacht je daar dan stiekem iets voor terug? Veel zogenaamde ‘liefdadige’ acties worden gevoed door een opofferend verlangen erkenning te ontvangen, lof, of applaus. Dat zou Krishna een ‘zelfzuchtig verlangen’ noemen. Het ego is dan weer terug op de bühne!
Opnieuw, hiermee is niet gezegd dat je jezelf als voetveeg laat behandelen, maar het roept zeker het beslissende deel van je denkgeest op, je te realiseren, dat iedereen daar buiten eenvoudig een projectie is van een of ander niet vergevend deel van je denkgeest. Projecties komen voort uit niet vergeven, wat wil zeggen dat we ons verzetten tegen de Wil van God om eeuwig Eén met al het leven te zijn. Dit vereist vergeving, en niets anders. En daarom vertelt Krishna Arjuna: “Zij leven in wijsheid die zichzelf in alles waarnemen, en alles in henzelf, die ieder zelfzuchtig verlangen en kwellend hartzeer afgezworen hebben”. Maar dit betekent nu ook weer niet dat we niet actief in deze denkbeeldige wereld bezig zouden moeten zijn, als Krishna dan vervolgt: “Verricht werk in deze wereld, Arjuna, als een in jezelf gevestigd man – zonder zelfzuchtige gehechtheden, en blijf dezelfde bij succes en nederlaag. Zij, die alle egoïstische verlangens afwijzen en zich losmaken van de ego gevangenis van het “ik”, het “mij”, en het “mijn”, zijn voor alle tijden vrij om met de Heer verenigd te worden. Dit is de hoogste staat. Verwerf dit, en overstijg de dood naar onsterfelijkheid”.
© Jan-Willem van Aalst, juli 2016 (vertaling: Robert J Visser)